OTTO HAMER | 1938-2020
Maatschappelijk bewogen fijnzinnig-consequent beeldend kunstenaar
Otto Hamer was een aan Utrecht verbonden kunstenaar. Hij had weliswaar gestudeerd aan de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in Den Bosch en aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, zonder beide opleidingen af te ronden omdat hij dacht dat het kunstenaarschap toch niets zou worden, maar in Utrecht heeft hij zich als kunstenaar ontwikkeld. Daar vond hij zijn kunstzinnige bron. Eerst als bronsgieter voor werk van anderen, toen met eigen werk in brons en vanaf begin jaren zeventig als schilder van geometrische vormen op doek of paneel.
In Utrecht heeft hij ook kunstvrienden gevonden, zeker ook bij het Genootschap Kunstliefde waar hij vanaf 1968 tot na 2007, met onderbrekingen, lid van is geweest. Van 1974 tot 1978 was hij ook bestuurslid van deze kunstenaarsvereniging. Jarenlang heeft hij zijn atelier op het adres Achter Clarenburg 2 gehad. Meer dan daar in het centrum van de stad is niet denkbaar.
Op zijn overlijdensbericht van 15 mei 2020 was een van zijn tekeningen uit begin jaren negentig afgebeeld, een tekening van tuimelende vierkanten en over elkaar liggende langwerpige rechthoeken in de heldere kleuren rood, geel en blauw. Op het eerste gezicht een tamelijk chaotisch spel van lijn – vlak – vorm en kleur. Maar bij nadere beschouwing een uiterst systematisch opgebouwd werk, zoals aan al het werk van Otto Hamer een methodische aanpak ten grondslag lag, gebaseerd op een onderliggend raster van vierkanten en diagonale lijnen. Zijn werk kan geometrisch-constructieve kunst worden genoemd of desgewenst concrete kunst. Hij heeft eens gezegd dat de gehanteerde methode wordt geëxposeerd, niet iets anders. Geen emotie, geen verhaal en ook geen gezoek naar betekenis. Voor Hamer is een lijn een lijn en geen horizon. Wanneer deze lijn recht is dan is hij niets meer of minder dan de kortste verbinding tussen twee punten. Hetzelfde geldt voor vorm, kleur of vlak, ze zijn er, dat is het. Het werk spreekt, niet de kunstenaar. Toch sprak en schreef hij er met veel verve over, zoals hij langdurig, intens en met overtuigingskracht kon spreken wat een kunstwerk in ieder geval niet is. Hij voelde zich daarbij geïnspireerd door De Stijl-kunstenaars, zoals Theo van Doesburg, Piet Mondriaan en Bart van der Leck, met hun manifest uit 1918 waarin zij een radicale hervorming in de beeldende kunst nastreefde: traditie, dogma’s en het ‘natuurlijke’ dienen uit de weg geruimd te worden, weg van de subjectiviteit (het individuele), kunst dient daarentegen objectief te zijn en naar het algemeen geldende, het universele te streven. Otto spiegelde zich in zijn werk aan dat streven.
De gehanteerde werkwijze maakte het voor hem mogelijk om binnen de gekozen systematiek, talloze variaties op het platte vlak aan te brengen. Hij zocht de vrijheid om oneindige variaties aan te brengen binnen de gekozen en voor eenieder zichtbare structuur. Die variaties worden bepaald door de vorm van de vlakken, de monochrome heldere kleuren ervan en de hoek waarin de vormen elkaar raken of overlappen. Ondanks de gekozen en consequent gevolgde methode, zijn de schilderijen van Otto Hamer speels, bijna frivool, rijk aan wisselingen. Zijn werk is een klassiek voorbeeld van ‘variations on a theme’.
Van een tentoonstelling van Otto’s werk kan je vrolijk worden, wat vooral te maken heeft met het plezier waarmee je ziet dat hij als schilder het oneindige aan mogelijkheden binnen een vastgesteld kader heeft geëxploiteerd, zoals een schaker de 16 stukken binnen de 64 vlakken volgens vaste regels beweegt en toch weet dat geen enkel spel hetzelfde is als een voorgaand of een komend spel: de schoonheid van een variatie op het thema van systematisering en objectivering.
Deze systematisering en objectivering diende in de visie van Otto ook een maatschappelijk doel en een politiek perspectief, namelijk het naderbij brengen van een samenleving waarin macht, inkomen en kennis op rationele gronden eerlijk verdeeld is, waarin geen arbeidsuitbuiting plaats vindt, waarin de kunstenaar verrijking biedt om er niet rijk van te worden en als zodanig erkend en misschien zelfs wel geëerd wordt, waarin eenieder naar vermogen bijdraagt aan de totstandkoming van een rechtvaardige samenleving. De beroepspraktijk van de beeldende kunstenaar zou daarop volgens Otto gericht moeten zijn. Hij leverde daar o.a. zijn bijdrage aan door in 1972 medeoprichter te zijn van de Bond van Beeldende Kunstarbeiders waarvan hij 15 jaar landelijk secretaris is geweest en door zijn deelname aan de oprichting in 1973 van de Beroepsvereniging van Beeldende Vormgevers. Hij hield zijn kunstenaarsblik op de samenleving gericht.
Van 1975 tot 1989 werkte hij samen met zijn toenmalige partner Brigitte Janssen aan schilderijen onder de firmanaam BROTT. In oktober 1977 publiceerde BROTT een manifest waarin zij hun uitgangspunten formuleerden waaraan ‘…. beeldende kunst dient te voldoen en in een politiek-maatschappelijke context wordt geplaatst en daarnaar mede beoordeeld dient te worden.’ Centraal daarin staat de dwingende systematiek waarmee de schilderijen zijn opgebouwd en geordend. Later, als Otto weer onder eigen naam werkt, komt er meer beweging in de afbeelding, zoals die tekening op zijn rouwkaart met tuimelende vierkanten en verschuivende rechthoeken. Hij maakte ook van kistjes objecten in veelal primaire kleuren of bracht op lange latten kleine paneeltjes aan met steeds wisselende kleur- en vormcombinaties. Ook maakte hij van Chinese eetstokjes collages in overwegend de kleuren rood-groen-zwart. Otto Hamer was niet rigide in zijn techniek en uitwerking maar hield wel vast aan zijn centrale uitgangspunt: de kunst spreekt in heldere taal en kleur, niet de kunstenaar, ‘compromissen sluit je immers met de realiteit, nooit met je principes’, zoals hij heeft geschreven. Hij voelde zich daarbij schatplichtig aan architecten, componisten, beeldhouwers, schrijvers en schilders als Max Bill, Pierre Boulez, Constatin Brancusi, Miquel de Cervantes en Kasimir Malewitsch.
In april 2020 was zijn laatste tentoonstelling te zien, in Kunstruimte KuuB te Utrecht onder de titel ‘Finale?’ Deze tentoonstelling had ook als titel kunnen hebben: Licht, Vorm & Ruimte, want dat, zo schreef hij ‘…zijn de heilige drie-eenheid van de schilderkunst.’
Bij die gelegenheid verscheen ook zijn tweede boek: Belendende zaken. Een boek met afbeeldingen van zijn keuze uit eigen werk én gedachten, stellingen en twijfels over schoonheid in de kunst, ‘een klein pak van Sjaalman’ noemde hij het zelf waarmee hij verwees naar de Max Havelaar. Eén van zijn stellingen in dat boek luidt: ‘De kunst is een uitingsvorm van de mensheid, die zich beperkt tot aan de kunst gegeven – of verworven – middelen, met grote verantwoordelijkheid voor datgene dat zich buiten de context van de kunst afspeelt en zich daar voortdurend mee dient te verhouden.’
Otto Hamer was meer dan een kunstschilder, hij was ook denker en doener, een man die in de traditie stond van de vernieuwing en een man die onverdroten het beste wilde voor kunstenaars in een open samenleving.
Jaap Röell, september 2021
Citaten uit:
Otto Hamer: Mijnheer I. Kaa en de kunst, Utrecht, 2007,
Otto Hamer: Belendende zaken, Utrecht, 2019.
DOWNLOADS & LINKS
PUBLICATIES
Boeken zijn te bestellen via: info@ottohamer.nl